verslonzen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verslonzen, verwaarlozen

    Het is zunde van heur mooie spullen in huus, ze lat alles verslonzen (Havelte)

    Die verslonst zuch zölf (Erica)

    verslontern, verslommern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...