versmeren, opsmeren
Ze hadden alle botter versmeerd en toen mus ik neie halen (Barger Oosterveld)
vervuilen
Een slons is een vrouw, die de boel versmeert (Meppel)
Het huile huus was versmeerd en zat vol ongedierte (Emmer Erfscheidenveen)
Die versmeert er hielemaole in
*Een smeerderd versmeert meer dan dat een pronkerd verpronkt (Zeyen)