(wederk.) verspreken
Ik heb mai lillijk versproken. Dat haar ik niet zeggen mouten (Roden)
Hij hef zuk verspreuken, het is nou gien neis meer (Westdorp)
beloven(Zuidoost-Drenthe)
Dat has mie verspraoken en dan mos het ok doun (Nieuw Schoonebeek)
*Beter versproken dan vertast