vervaard bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe

Ook: verveerd, vervaord

  1. vervaard, bevreesd

    Hij dus wel wat löszeen, hij was veur gien kleintie vervaord (Beilen)

    veur gien kleingien verveerd

    Ik bin aans niet zo gauw verveerd (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...