vervangen II overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. vervangen

    Het holt wordt altemit vervöngen deur iezer (Fluitenberg)

    Wij wilt de meubels vervangen (Havelte)

    Ik wil het leertie in de pomp vervangen (Grolloo)

    Aj niet kommen kunt, moej zörgen dat er ien is, die je kan vervangen (Odoorn)

    Die dokter lat zuk vervangen (Dalen)

    Zie ook:
  2. (wederk.) kou vatten(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Ik heb mij dik vervangen (Zweelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...