vervelend bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. vervelend

    Die vrouw lig aal an te kwaanseln, het is een vervelende proter (Sleen)

    Wat is dat naar, vervelend wark (Geesbrug)

    Hij blef maor zitten te plakken; ie wordt er vervelend van (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...