verwarken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verwerken

    An dat hoes is heel wat holt verwarkt (Zwiggelte)

    Zie ook:
  2. verwerken, aankunnen

    De dakgeutpiep kun het waoter neit verwaarken (Vries)

    Zie ook:
  3. Hij was aold, hij kun alles niet meer verwarken (Eelde)

    Hij kun het verdriet niet verwarken (Grolloo)

    Zie ook:
  4. kapot werken

    Hij hef hum verwaarkt, hij löp hielemaole kroem (Dwingelo)

    Hij het een verwaarkte pokkel (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...