verwissen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. goed vastzetten(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    IJ moet dat zaakien

    goed verwissen (Sleen)

    Zie ook:
  2. (wederk.) zich vergewissen (zoz, zwz, md

    Hej je der wel van verwist daj het hek dicht daon hebt? (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...