verwondern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verbazen

    Het verwonderde mij dat ze der waren (Havelte)

    Hij verwonderde zuk er over, dat ze der al zo gauw weer waren

    Het verwondert mij niks (Grolloo)

    Het zal mij verwondern of het gooud geeit

    Het zal mij niks verwondern as dat ies gebeurt (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...