verzörgen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verzorgen

    Zij hebt beloofd dat ze va en moe töt an het einde toe zulden verzörgen (Beilen)

    Zie verzörgt heur knien elke dag (Gieten)

    Toen zij weg waren, hebbe wij de bloemen verzörgd (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...