verzagen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verzagen

    Die hiel bulte holt moew nog verzagen (Havelte)

    Je moet er niks an verzaogen, want het is krek ofgepast van maot (Gasselte)

    Zie ook:
  2. verkeerd zagen

    Die hiele plaanke is verzaagd (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...