verplaatsen
Ze hebben de uutgang verzet (Klazienaveen)
Zuw die taofel een éendtie verzetten? (Balloo)
Het dörsmesien verzetten (Mantinge)
Hij is te lui um een pote te verzetten (Hijken)
Het koffievuur verzetten op het veen (Valthermond)
verbuten,
Dei kerel kan net zoveul verzetten as twei man
Ik mout nog heil wat waark verzetten (Vries)
Ofleiding is goed, dat verzet de zinnen (Stieltjeskanaal)
verplanten
De kool mut neug verzet worden (Zwinderen)
(on)dieper zetten(Zuidoost-Drenthe)
De ploeg verzetten (Anderen)
Het mus een half gat verzet worden (Roswinkel)
(wederk.) zich verzetten
Aj tegen beter weten in oe toch nog verzet, is dat verkeerde koppigheid (Wapserveen)
delen, scheiden, uit elkaar maken
Zie ook: