Ook: vurlijk (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), vörlijk (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), vörrelijk (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), vörderlijk (Zuidoost-Drenthe), vor(re)... (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)
voorlijk, anderen vooruit
Het döt mij nei, daw zo vurlijk bint met het wark (Schoonebeek)
Het was een veurlijk kiend (Hollandscheveld)
Hie is vorrelijk veur zien lèeftied (Elim)
Wat is alles toch vorlijk, hein? Het grös dat wost al en de borken loopt ook al uut
Deur het mooie veurjaor is het wark vörlijk (Sleen)
Dat he'k vörlijk ekocht