veurwoord het
  1. voorwoord

    Ik heb eerst het veurwoord is lezen (Borger)

    Zie ook:
  2. de meeste praats(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hij hef de hele aovend het veurwoord had; die kan er heelwat an ofraffeln (Rolde)

    Wat een vervelende pias. Altied van die flauwe verhalen en altied het veurwoord (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...