vinnig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. vinnig

    Ze kan antmit zo vinnig veur de dag komen (Koekange)

    Hij gaf een vinnig antwoord (Emmer Erfscheidenveen)

    Wat is dat een vinnig ding

    Een vinnig persoon is ien, die van opschieten holdt (Emmen)

    Zie ook:
  2. driftig, met kleine pasjes(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Muj hum ies vinnig zien lopen (Kerkenveld)

    Hij stapt er vinnig over (Roderwolde)

    Wat naait dai der nog vinnig over (Valthermond)

    Zie ook:
  3. gesteld op, verlekkerd op, fel op

    Hie is nogal vinnig op de centen, ...op dat wicht, ...op slaot (Sleen)

    op snert (Wapserveen)

    Jopkie is vinnig op koopies (Eext)

    Het is mar een siep, mar vinnig op mollen (Elim)

    Zie ook:
  4. erg(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het is vinnig kaold (Sleen)

    De tandarts dee mij vinnig zeer (Ruinerwold)

    Zie ook:
  5. van dieren met een bep. ziekte (wp, zwn, zoz), zoals: met puisten en zweren bezet (wp, wm) 'Vinnig v

    Det vaarken is of ekeurd, umdet e zo vinnig was (Diever)

    Die koe is vinnig

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...