vlegel -s, de, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vlègel (Zuidwest-Drenthe Zuid), vleigel

  1. dorsvlegel

    Vroeger dörscherden ze mit de stok of de vlegel (Gees)

    Een leg dörsen met de vlegel (Anderen)

    Ze dorsten met tweei vlegels (Balloo)

    Zie ook:
  2. ondeugend, brutaal, lomp, onbeschoft etc. persoon, vlerk, vlegel

    Een flink pak op de ribben mut die vlègel hebben (Hoogeveen)

    Geef die brutaole vlègel toch een lier um de oren (Ruinerwold)

    Wat een luie vlegel (Sleen)

    onbeschofte vlegel (Erica)

    lompe vlegel (Koekange)

    onbezunnen vlègel (Hoogeveen)

    Klein mar kregel is better dan een grote vlegel (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...