vleizig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. bevleesd

    Dat is een vleizige koe (Borger)

    Een lobbige koe is vleizig (Zuidwolde)

    Dat mensk zöt er goed vleizig oet (Emmen)

    Zie ook:
  2. met vlees(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Vleizig spek

    Zie ook:
  3. met veel vruchtvlees(Midden-Drenthe)

    Een dikke, zoere, vleizige kaars (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...