vlerk de, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vlark(e) (Zuidwest-Drenthe), vlerke (Zuidwest-Drenthe Zuid), vlaarke (Zuidwest-Drenthe)

  1. vlerk

    Veugels hebt vleugels of vlarken (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. hand

    Hie hef van die grote vlaarken (Dwingelo)

    Blief der of met je vlerken! (Gasselte)

    Hol je vlerken in hoes! (Gieten)

    Zie ook:
  3. oorvijg(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wi'j een vlaarke um de oren hebben? (Dwingelo)

    Zie ook:
  4. vlegel, kinkel

    Wat een vlerk van een jong! (Barger Oosterveld)

    Wat een brutale vlerk!

    Wat hef e grote vlaarken (Nijeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...