vlotten onovergankelijk, werkwoord, zwak

Ook: vlötten

  1. vlotten, opschieten

    Het wark wil niet vlotten (Nieuw Dordrecht)

    Het wil mij niet vlotten mit het wark (Havelte)

    Hie döt zien beste, mar het wil niet vlotten (Koekange)

    Het wil niet te best vlötten, ...vlotten (Sleen)

    Hie lat alles vlotten en drieven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...