vluchten onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. vluchten

    Wij vluchtten veur het onweer (Wapserveen)

    veur de regen (Gasselte)

    Der moet tegenwoordig veul meinsen vluchten mit die oorlogen (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...