vluuk -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: vleuik (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), vluik (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), vleuk (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. vloek

    De vluuk knetterde aover de straote (Hollandscheveld)

    Um het aander woord lat hij wel een vleuik heuren (Eext)

    Zie ook:
  2. In een vluuk en een zucht was hij klaor (Zuidwolde)

    Zie ook:
  3. ongeluk, onheil

    Zie hebt aaid wat; het is net, of er een vluuk op lig (Sleen)

    Daor lig de vluuk op (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...