voel II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: vuul (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), vuil (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. vuil, smerig

    Het laoken was voel (Roswinkel)

    Dat doekien is zo voel as wat (Zweelo)

    Dat kind hef zuk voel maakt (Weerdinge)

    Dat is voel wark (Klazienaveen)

    Blieft er of mit oen voele jatten (Hollandscheveld)

    De locht is voel (Hoogeveen)

    Hij hef een kleur as een voel hemd (Anderen)

    Zie ook:
  2. Zij hef het nust voel

    De voele was moej niet boeten hangen (Gasselte)

    Der zit een voel haortien in

    Hij wol der gien woorden mèer over voel maken (Emmen)

    Zie ook:
  3. bedorven

    Dat is een voel ei. Gooi maor weg. Daor is al een dag of wat op bröd (Vries)

    Der mot een pleister op, aans komt er voel vleis in

    Zie ook:
  4. gierig en hebzuchtig, eigenbatig

    Zie ook:
  5. gemeen

    Hij keek hum zo voel an (Nieuw Amsterdam)

    Hij is er op een voele manier ankommen (Hijken)

    Wat een voel kereltie! (Kerkenveld)

    Hij hef van die voele streken (Ruinen)

    Het is een vuile mieter (Meppel)

    vuile rakkerd (Hijken)

    voele

    Zie ook:
  6. kwaad

    Ik bun ok altied het kwaoie, ...voele beist

    Dat is een voel biest, met denne muj niet tevöl te maken kriegen

    Zie ook:
  7. ijverig, van een predikant

    Voel op het leren

    Zie ook:
  8. scherp en zwaar (ndva) 'Met

    voele bek

    voel warken

    Voele taal

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...