Ook: vuul (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), vuil (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)
vuil, smerig
Het laoken was voel (Roswinkel)
Dat doekien is zo voel as wat (Zweelo)
Dat kind hef zuk voel maakt (Weerdinge)
Dat is voel wark (Klazienaveen)
Blieft er of mit oen voele jatten (Hollandscheveld)
De locht is voel (Hoogeveen)
Hij hef een kleur as een voel hemd (Anderen)
Zij hef het nust voel
De voele was moej niet boeten hangen (Gasselte)
Der zit een voel haortien in
Hij wol der gien woorden mèer over voel maken (Emmen)
bedorven
Dat is een voel ei. Gooi maor weg. Daor is al een dag of wat op bröd (Vries)
Der mot een pleister op, aans komt er voel vleis in
gierig en hebzuchtig, eigenbatig
Zie ook:gemeen
Hij keek hum zo voel an (Nieuw Amsterdam)
Hij is er op een voele manier ankommen (Hijken)
Wat een voel kereltie! (Kerkenveld)
Hij hef van die voele streken (Ruinen)
Het is een vuile mieter (Meppel)
vuile rakkerd (Hijken)
voele
kwaad
Ik bun ok altied het kwaoie, ...voele beist
Dat is een voel biest, met denne muj niet tevöl te maken kriegen
ijverig, van een predikant
Voel op het leren
scherp en zwaar (ndva) 'Met
voele bek
voel warken
Voele taal