voelhoren -s, de
  1. Ook met var. als bij

    vulen

    De doemnee

    was glad met fiene voelhorens (Een)

    Ein slakke het vuilhorens (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. De winkelier komp de vuulhorens uutstikken; hij hoopt nog hielwat an de man te brengen

    Ik zal daor mien voelhorens wel ies uutstikken (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...