volledig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. volledig

    Wij bint volledig, iedereen is er (Beilen)

    Hij was volledig van de kaorte (Barger Oosterveld)

    Ik was het volledig mit hum iens (Wapserveen)

    Een volle of volledige stee veur een arbeider (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...