vollig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. vol, opgeblazen

    Ik bin wat vollig in het lief; as de wind eerst maor ies goud lös kwam (Vries)

    Het aine kwartier van het uur

    is wat vollig (Roden)

    De bienen bint vollig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...