volop bijwoord
  1. volop, in overvloed

    Der was eten en drinken volop (Zuidlaren)

    Het was nog volop winter (Barger Oosterveld)

    Der is volop fruit dit jaor (Havelte)

    volop wark an de winkel (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...