vortgooien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. weggooien

    Ze hebt die aolde rommel allemaol vortgooid (Erica)

    Gooi dat galsterig stuk spek mor vort (Balloo)

    Zie ook:
  2. Dat moej niet te wied vortgooien, der zit wal wat waors in (Sleen)

    weggooien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...