vortmaken sterk, werkwoord
  1. , (on)overg

    Zie ook:
  2. opschieten

    Ie moet vortmaken, aans konj te laat op school (Hijken)

    Zie ook:
  3. kwijtmaken(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij hef het weer vortmaakt, ik kan het nargens vinden (Barger Oosterveld)

    wegmaken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...