vracht de
  1. vracht, lading

    Hie hef een vracht ofbraok ophaold (Anderen)

    Hij kon het vrachie neit holden; het kwam mit een bams op de grond (Emmer Erfscheidenveen)

    Der zit een beste vracht op (Drouwen)

    Zie ook:
  2. grote hoeveelheid

    Hie har met de kaolde een hiel vracht an

    De ieken hadden een vracht ekkels (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...