vriezen onovergankelijk, sterk, werkwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: vraizen (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), vreeizen (Midden-Drenthe), vreizen (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), vrezen II, vrezen (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. vriezen

    Het kun wel is flink vreeizen, het is zo helder (Balloo)

    Het vrust nuver, ik zal mien duffel mor antrekken (Tweede Exloërmond)

    Haon was kam vroren

    Het water was der onderweg evrèuren, het was allemaole bomies (Hoogeveen)

    Het is zo kaold, het vrus vannacht tussen man en vrouw

    Aj moos wilt eten, mut het eerst vrèuren hebben (Beilen)

    Het vroor dat het knapte (Barger Oosterveld)

    Het is roeg voren

    wit vroren

    Het kun nog wel weer op een vriezen angaon

    Op aold ies wil het nog wal gauw vriezen

    Wat hef het vreuren, zee aol Derk, de slief stun stief in de brij

    de pook stun stief bij de kachel (Meppel)

    Bron: Oeze Volk Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...