vrijpostig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. vrijpostig

    Wat is dat een brutaol en vrijpostig kereltien! (Barger Oosterveld)

    Deink er umme daj die kinder niet te veule moet anhalen, ze bint nogal vrijpostig (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...