vuren III overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. (veend.) in een bult zetten, het maken van

    vuren.

    As de törf dreuge is, komp het in de bulte; dat heet vuren (Coevorden)

    Wij moen an bolster vuren (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. (ku), in

    Hij vuurt een groot zwad

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...