waanzinnig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. waanzinnig

    Het is waanzinnig um dat te geleuven (Sleen)

    Wat de gemiente no weer wil, dat is toch een waanzinnig plan (Beilen)

    Zie ook:
  2. erg, zeer

    Het is waanzinnig duur tegenwoordig (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...