wacht de
  1. wacht

    Hie mot vannacht de wacht holden bij het peerd (Borger)

    De soldaot stun op wacht (Eelde)

    Zie ook:
  2. in

    ien de wacht anzeggen

    Ie mut det jonk ies èven goed de wacht anzeggen (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...