wachten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: waachten (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. wachten

    Aj even wacht, haal ik het nog even op (Odoorn)

    Kom der mor in, het wark kan wal even wachten

    Pak an, niet op neugen wachten (Schoonebeek)

    En maor wachten en ummehangen, daor zoj gammel van worden (Hoogeveen)

    Hie har weer te lang waacht

    Ie könt er ien elk geval beter op wachten as op vasten (Ruinen)

    Zie ook:
  2. in

    wachten kunnen

    As ik het wachten kan, help ik die wal even, man vandage kan ik het nich wachten (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. wachten op(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Ik waache oe wel (Diever)

    Zie ook:
  4. verwachten, te goed hebben

    Wij hebt van een arfoompie nog wal wat te wachten (Buinen)

    Der stait hom nogal wat te wachten

    Het kwaamp daw zo'n neie commies te wachten zint

    Zie ook:
  5. (wederk.) oppassen, zich hoeden(Kop van Drenthe)

    Dei man, daor moej je een beetie veur waachten (Vries)

    waren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...