wam I -men, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: wamme (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. driehoekig gedeelte van het dak aan de voor- of achterkant van de boerderij

    De wam is met reit bedekt (Westervelde)

    was ok wal van heide (Wijster)

    De störm hef een gat in de wamme eslèugen (Diever)

    Wij harren vlène jaor een nust met heurinks onder de wamme (Ruinerwold)

    Bij de geziene boeren harren ze een belle op het huus; um 12 ure wurde ebeld. Dan was het tied van m (Koekange)

    walmdak

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...