warken II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: waarken (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. werken

    Ik kan niet warken mit een volle mage (Erica)

    Hij kan nog wal warken (Mantinge)

    Hij warkt as een peerd (Odoorn)

    as een turfgraver

    Het warkt mij in de hoed

    Door warkt wie veul mit

    Het is neug neudig daw der ies wat stalmes onder warken (Nijeveen)

    Het kan ok in zien naodeil waarken (Eelde)

    Hai waarkt precies volgens de letter (Roden)

    Wij moet er met mekaar mor op an warken

    De neie boer hef zich der tot kop en oren inwarkt

    Wie warkt mit mekaar op

    Ik heb mij der ofwarkt, ik wil mij der niet met bemuien

    Ik veule mij vandaege wat hangerig en ik heb ook gien zin in waarken (Diever)

    Het leven is niet allènd warken (Noordscheschut)

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:
  2. persen bij het krijgen van een jong

    De koe warkt al, het kalf zal er wel zo wezen (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  3. er dreigend uitzien van de lucht

    De locht warkt, wij kunt wal onweer kriegen (Zwiggelte)

    Eten daj zweten, warken daj kold worden (Meppel)

    Aj wult dat de wereld je tegenlacht, moej warken (Grolloo)

    Wal warken, mor gien hönnig

    Die neet waarkt, zal ook neet èten (Ruinen)

    Van warken kriej lange arms en grote neusgaten (Klazienaveen)

    oog

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...