warrig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. verward, in de war

    Hie hef het haor warrig um de kop (Sleen)

    Warrig holt

    De olde man wordt wat warrig in het heufd (Wapserveen)

    Hie vertelde een warrig verhaol (Eext)

    wierig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...