waskern overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: waschen, wasken, wasche(r)n (Zuidoost-Drenthe), wassen (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), wassen III

  1. wassen

    Ik wil de raomen waskern (Eext)

    Most die de handen goud waskern (Barger Oosterveld)

    Die vrouw had de neie jurk ien keer waskerd en toen was e kreukelig (Emmen)

    Botter waskern

    bol (Sleen)

    Zie ook:
  2. Die hef een mienied daon en dat wast e nooit weer van zuk of (Stieltjeskanaal)

    *As de kat zich waschert, komt er volk (Padhuis)

    De haon hef heur wast en de hen hef heur ofdreugd

    Hef de aolde mot je vanmörgen wast

    Waor aj zolf niet koomt, wordt de kop niet ewassen (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...