wedde

Ook: wed

  1. in

    in de wed(de)

    Ze loopt in de wedde (Broekhuizen)

    Ze deden in de wedde, wie er het eerst was (Hooghalen)

    wie het mienste op kun (Dwingelo)

    Ze speulden um de beurte op de tolter en schommelden in de wedde (Pesse)

    De motten knaort in de wedde

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...