week I weken, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: weke (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), wèke (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), wek

  1. week

    Wanner krieg ik het?

    Nao neeie weke (De Wijk)

    Hij verdeinde eerder een daalder in de weke (Barger Oosterveld)

    Die kan heur wel geen weke ewassen hebben

    Hij kek in de neie weke

    Zie ook:
  2. menstruatietijd

    As de week er weer was, dan was ze niet veul maans (Sleen)

    Ik heb de week weer, en dan zin ik slecht te spreken (Emmen)

    regel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...