weer I het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: wèer (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. weer

    Het is man goud dat de lu niks over het weer te zeggen hebt; dan kreej oorlog (Barger Oosterveld)

    Wij hebt vannacht zwaor weer had (Emmen)

    Jan is minister van weer en wind

    Het aolde wèer in Meert brengt trillings boven het laand

    Zie ook:
  2. Hij speult mooi weer van aandermans geld (Oosterhesselen)

    Het mooie weer is uut, zij proot mekare niet meer toe

    Zie ook:
  3. onweer, bliksem

    Daor is het weer inslagen (Sleen)

    Zie ook:
  4. door verwering ontstane plek

    Die spiegel kuj wel wegdoen, daor zit het weer ien (Ruinerwold)

    In het nikkeln kannegie zit het weer wat in (Exlo)

    *Het weer is zo prachtig/En de wichter bint drachtig/En Jaobekie mot in de kraom/En dat hebben die j

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...