weerum II bijwoord

Ook: wèerums

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. weerom, terug

    Ik heb het wel ies had, dat ik mit vorst hen Möppel gunk en mit daoi weerumme mus (Diever)

    Met een kwinkslag haalde hij de stemming weerum (Padhuis)

    Hij wet altied wat weerumme

    Zie ook:
  2. op de terugreis

    Weerum mus ik achterin zitten (Barger Oosterveld)

    Mien baos is er niet, kom weerum mor even an (Odoorn)

    Zie ook:
  3. (wm), in

    Ik zal hum zo wèerums de boksen beslaon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...