weren II werkwoord, zwak
  1. , onpersweer zijn

    Het weert niet best op het etgruun (Norg)

    op de tuun (Oosterhesselen)

    Het weert nogal wat hen

    Zie ook:
  2. Het weert niet zo best tussen die beiden

    *Zoas het aswoensdag weert, weert het de halve vasten (Barger Compascuum)

    Weert het nich op het heui, dan wol op het mous (Roswinkel)

    ...dan wel op mien kool (Wapse)

    ...dan weert het toch op het etgruin (Eexterveenschekanaal)

    Het weert niet op de mulder

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...