wezel -s, de
  1. wezel, Mustela nivalis

    Tegen een wezel en een hermelijn zegt wij allebei wezel (Oosterhesselen)

    Wij neumt de hermelijn witte wezel (Rolde)

    Wie haren een wezel in het hounderhok (Emmer Compascuum)

    Toen ze de holtbulte opruumden, kwam het witte wezeltie der onder vort

    Hij is zo rad as een wezeltie

    zo bange as een wezel (Koekange)

    Die kleine meid is zo'n schuw wezeltien (Nijeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...