wiegen I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: wegen (Midden-Drenthe), weeigen (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), weigen (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), waigen (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. wiegen

    Ootien mus het kind in slaop wiegen (Sleen)

    Ze zit er altied mit op de schoot te wiegen (Ruinerwold)

    Zij stun het kind te weigen (Eelde)

    Daor zit een vogelie op een dun takkie te wiegen (Hooghalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...