wiek IV bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: week (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), weeik (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), weik (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), waik (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), w-ke (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. week, zacht

    Der zat een natte, weike stee in het veen (Barger Compascuum)

    Dat peerd is wiek in de bek

    Grasbotter is weiker as aander botter (Roderwolde)

    Dat spul is zo wiek as botter (Grolloo)

    Hij hef hum estöt, net an het weke van het heufd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...