wilg -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: wilge (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), willing (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. wilg

    De wilgen moet knöt worden (Borger)

    Der staot een paar mooie wilgen an de slootkaant (Beilen)

    Zie ook:
  2. De voetballer het zien schounen aan de wilgen hangen

    wörg

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...