winterhanden meervoud

Ook: winterhakken, wintertienen, wintervoeten

  1. winterhanden, door inwerking van kou ontstane aandoening. Zo ook

    wintervoeten

    wintertienen

    winterhakken

    Ik kome maar niet derect bij de warme kachel, aans krie'k winterhanden (Meppel)

    Toen ik in de oorlogsjoren last har van wintertenen, kreeg ik alle dagen kalk in de melk (Barger Oosterveld)

    's Winters hebt sommige mèensen last van winterhakken (Wapse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...