wis II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe
  1. zeker, wis

    Dei man was goud wisse van zien zaok (Valthermond)

    Dat is zo wis as twee maol twee veer is

    Jao wis!

    Hij is zo wisse as de baank (Wapserveen)

    Die moej wisse nemen

    Dat is wis en zeker waor

    Het bint wisse mèenschen, die betaalt wal (Sleen)

    Een goeie pinne in het pingat en de zake is good wisse

    Ja, wis en duvels, ...wis en donders, ...wis en deksels, ...wis en warachtig, het is wal woor; doe w (Barger Oosterveld)

    wis en bliksems (Hoogeveen)

    wis en zekers

    IJ bint wisser um te dragen as um het of te dragen

    Het was hum wisse wel erens

    Hij lat wisse niet aover zich lopen

    Bron: L. Jonker & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:
  2. zelfverzekerd

    Wisse, hij is goed wisse (Meppel)

    Hij nemp het wisse veur het onwisse

    *Op een misse

    volgt een wisse (Hoogeveen)

    De eerste keer een missie, de tweede keer een wissie

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...